Scheepstra Kabinet

Scheepstra

Levensloop

Hindericus Scheepstra werd in 1859 geboren in een boerderij in Roden. Hij was de laatste in een gezin van acht kinderen. Zijn ouders hadden een boerenbedrijf en ook een kleine kruidenierswinkel. Rieks was lichamelijk niet sterk, maar hij had wel een goed stel hersens en daarom werd besloten dat hij onderwijzer zou worden.

Als jongen van vijftien jaar werd Hindericus leerling van de Rijkskweekschool voor
onderwijzers in Groningen. Op de kweekschool bleek dat Rieks niet alleen heel ijverig was maar ook bijzonder begaafd. Na vier jaar verliet hij de school met een schitterende cijferlijst en een zeer loffelijk getuigenis.

Overdag stond Hindericus voor de klas en ‘s avonds studeerde hij voor verschillende akten. Zo kon hij al op 23-jarige leeftijd in Drachten worden benoemd als leraar aan de Mulo. Een jaar later trouwde hij met Willemien Houwen. Ze was de dochter van het hoofd van de school waar hij zijn loopbaan begon. Rieks beschikte over uitzonderlijke talenten, maar had ook grenzeloze ambities. Hij was nog geen jaar aan de Mulo verbonden toen hij op 24-jarige leeftijd hoofd werd van een lagere school in Dokkum. Na zeven jaar verliet hij Dokkum om schoolhoofd te worden in Arnhem. Vier jaar later, op 35-jarige leeftijd, keerde hij terug naar het Noorden. Hij was benoemd tot leraar Nederlands en opvoedkunde aan de Rijkskweekschool in Groningen. Dat was de school waar hij zelf was opgeleid. Hij ging wonen in een deftig huis aan de Ossenmarkt tussen de notabelen.

In zijn geboortedorp Roden sprak men vol trots over Hindericus Scheepstra. Men vond dat ‘onze Rieks’ het maar ver had geschopt. Maar zijn idealen reikten verder, zo schreef hij enige tijd later al een gedegen studieboek Onderwijs en opvoeding dat lang op tal van kweek- en normaalscholen werd gebruikt.

Via uitgeverij J.B. Wolters in Groningen was Scheepstra in contact gekomen met Jan Ligthart, een fijnzinnig pedagoog en hoofd van een lagere school in Den Haag. Ze vonden beiden dat de bestaande schoolboekjes dor en saai waren en dat er nieuwe, frisse boekjes moesten komen, meer afgestemd op het alledaagse leven. Ze besloten ze zelf te gaan schrijven. De uitgever was graag bereid ze op de markt te brengen.

De vier deeltjes Nog bij Moeder over Ot en Sien, die in 1904 en 1905 verschenen, veroverden de scholen stormenderhand. Kinderen en onderwijzers waren er laaiend enthousiast over en ook de recensenten waren vol lof. Ze roemden de prachtige tekst, maar niet minder de poëtische illustraties van Jetses. Door het bijzondere samenspel van twee begaafde kunstenaar, Scheepstra en Jetses, was een meesterwerk ontstaan dat de harten van duizenden veroverde. Grootouders en kleinkinderen leerden lezen uit dezelfde boekjes die tot ver na de Tweede Wereldoorlog in het onderwijs werden gebruikt.

Scheepstra overleed in 1913 vrij plotseling na een hartstilstand, terwijl hij met zijn dochter op de Vismarkt in Groningen wandelde.  Hij werd maar 54 jaar. Zijn plotselinge dood maakte overal diepe indruk. Hij werd naar eigen wens in zijn geboortedorp Roden begraven.

Scheepstra in Roden

Hindericus Scheepstra kwam uit Roden en hij voelde zich hier thuis. Nu, jaren later, vindt u Hindericus nog steeds in zijn Roden. En niet alleen in het Scheepstra Kabinet. Er staat een standbeeld van hem, hij is in Roden begraven, er bestaat nog altijd de Scheepstrastraat en natuurlijk de voormalige Scheepstraschool. Ook vindt u er het beeldje van Ot en Sien en verschillende locaties uit zijn boeken zoals de ‘dikke boom’ en het ‘windgat’.

Standbeeld
In Roden staat een bronzen standbeeld van Hindericus Scheepstra, lezend in een boek. Het staat op de Brink naast het pand waar Tjerk, Henderik en Jan Scheepstra, respectievelijk de broer, neef en achterneef van Hindericus Scheepstra een kruidenierswinkel/supermarkt annex café exploiteerden. Het beeld van Hindericus Scheepsta is in 2002 gemaakt door beeldhouwer Kiki Meyer, een kleindochter van Jan Scheepstra.

IMG_0107Graf Hindericus Scheepstra en zijn vrouw
Hindericus Scheepstra overleed op 8 mei 1913 aan een hartaanval. Zijn wens was om in zijn geliefde Roden begraven te worden. Hier rust hij op de begraafplaats aan de Norgerweg. Het graf van hem en zijn vrouw Wilhelmina Klaassiena Houwen zijn eigendom van het Scheepstra Kabinet en worden door ons onderhouden.

Om het graf te bezoeken kunt u het beste de oude ingang nemen, tegenover de kinderboerderij van Roden (hier vindt u ook voldoende parkeerplaatsen – Norgerweg 2D). Als u de begraafplaats oploopt en om de grote rhododendronstruik loopt komt u uit bij een huisje. In de rij rechts van het huisje zijn het negende en het tiende graf van Hindericus en zijn vrouw.

Meester H. Scheepstrastraat en Scheepstraschool
Uiteraard kunt u ook de Meester H. Scheepstrastraat in Roden vinden (tussen de Nieuweweg en de Ceintuurbaan Zuid in). En ook de twee andere grootheden zijn terug te vinden als zijstraten van de Scheepstrastraat: de Jan Ligthartstraat en het Jetsesplantsoen.

En er waren ook scholen in Roden naar de drie mannen vernoemd. In de voormalige Scheepstraschool aan de Schoolstraat huist nu het Scheepstra Kabinet. De O.L.S. “Cornelis Jetsesschool” bevond zich aan de Klimop. Sinds 1993 draagt deze school de naam de Tandem. In dat jaar zijn de Jan Ligthartschool en de Cornelis Jetsesschool gefuseerd. De voormalige Jan Ligthartschool zat aan de Dreesdestraat tot 1993.

Beeldje Ot en Sien
Aan de Brink in Roden staat een beeldje van Ot en Sien. Dit beeld van Franse kalksteen werd in 1969 geplaatst. Het stelt de twee geliefde buurkinderen voor die in 1904 bedacht zijn door Hindericus Scheepstra. Het beeldje is gemaakt door Suze Boschma-Berkhout.

Scheepstra in samenwerking met…

In zijn schrijversbestaan heeft Hindericus met verschillende mensen samengewerkt en/of geschreven. Scheepstra schreef in 1891 samen met de onderwijzer Wiebe Kornelis Walstra  (1852-1917) een handleiding bij illustraties van dieren en gebruiksvoorwerpen Aanschouwingsonderwijs in de lagere school.

In 1890 werd Hindericus hoofd van School 4 in Arnhem. Zijn vriend Walstra was hier ook al hoofd van een school. Doordat ze nu in dezelfde stad woonden trokken ze meer met elkaar op. Hun ideeën kwamen aardig met elkaar overeen. Beide vonden bijvoorbeeld dat de op hun scholen gebruikte onderwijsmethoden verbeterd konden worden. Ze besloten toen zelf een nieuwe methode te schrijven.

In 1891 publiceerden ze ‘Aanschouwingsonderwijs in de Lagere School’. Dit was een handleiding bij twintig folioplaten met voorstellingen van dieren en gebruiksvoorwerpen waarmee de kinderen vertrouwd moesten raken. In 1895 verscheen een handleiding bij een tweede serie van vijftien folioplaten over ‘Ambachten en Bedrijven’. In 1892/93 volgde “Natuurkennis voor de volksschool” en in 1893 het boekje “Schoolwandelingen”.

Zijn bekendste samenwerking is echter met de Haagse pedagoog en schoolmeester Jan Ligthart (1859-1916) (zie foto). De directeur van uitgeverij Wolters vroeg of Scheepstra een serie bloemlezingen wilde maken voor de leeslessen op de lagere school. Hij verzocht Scheepstra zich bij het schrijven te laten bijstaan door Jan Ligthart. De eerste reeks boekjes die uit deze samenwerking ontstond heette De Wereld in!. Deze verscheen tussen 1889 en 1902, deels geschreven door Ligthart, deels door Scheepstra. Op deze manier ontstond er een mooie vriendschap tussen de twee mannen. De illustraties uit de serie De wereld in! werden gemaakt door de Haagse onderwijzer W.K. de Bruin (1871-1945).

Hindericus Scheepstra schreef de tekst en zijn vriend Jan Ligthart gaf na het doornemen van het manuscript er zijn fiat aan. En zo is de samenwerking tussen Ligthart en Scheepstra eigenlijk altijd geweest. Scheepstra had iemand nodig die hem stimuleerde, aanmoedigde om door te gaan. Die iemand was Jan Ligthart. De mannen zijn daardoor onlosmakelijk met elkaar verbonden.

images-11Na deze serie verscheen er een nieuwe serie. Deze heette Dicht bij Huis en verscheen in de jaren 1902/1903. Op verzoek van Hindericus werd er gekozen voor een nieuwe illustrator genaamd Cornelis Jetses (1873-1955). De prachtige tekeningen van Jetses waren van groot belang voor het succes van deze reeks. De samenwerking tussen de drie heren was geboren en er verschenen de jaren daarna verschillende series en schoolplaten van de drie.

In 1904 verschenen twee deeltjes van Van Planten en Dieren. In datzelfde jaar verscheen het eerste deeltje van de serie Nog bij Moeder. Hierin maakte de lezer kennis met het tweetal Ot en Sien. Uiteindelijk verschenen er vier boekjes in deze reeks en werd dit het meest succesvolle en bekendste werk bij het publiek. Daarna werkten de mannen aan 24 schoolplaten. Met name Ligthart vond dat leerlingen te passief het vertellen bij de platen ondergingen. Samen met Scheepstra wilde hij ze actiever bij de vertelplaten betrekken door nieuwe platen te laten maken wat zij Het Volle Leven noemden.

In 1907 verscheen het eerste deel van de nieuwe vierdelige reeks leesboekjes Pim en Mien en in de periode 1911-1913 kwamen de vier leesboekjes Buurkinderen uit. In 1912 verschenen de serie Blond en Bruin. In deze boeken zit een link met ons land en het toenmalige Nederlandsch- Oost-Indië. De vertelling gaat over de blonde kinderen in de Vlietstraat die deel uitmaakten van een ontwikkeld arbeidersgezin en de bruine kinderen van wie oom Jan vertelde, over zijn tijd in het Indische leger.

Van alle leesboekjes werd alleen de reeks Dicht bij Huis door Ligthart en Scheepstra samen geschreven. De boekjes daarna zijn eigenlijk alleen geschreven door Hindericus. Hij stuurde zijn verhalen weliswaar ter controle op naar Ligthart, maar de verhalen waren van hem. Toch werd op deze boekjes Jan Ligthart als eerste auteur vermeld. In 1930 werd in Den Haag een monument onthuld in de vorm van twee beeldjes van Ot en Sien. Op de steen stond te lezen: “Ter herinnering aan Jan Ligthart”. De weduwe van Ligthart heeft er vervolgens voor gezorgd dat de tekst werd aangevuld met “en H. Scheepstra”.

Een ander bekend werk van de drie mannen is het leesplankje aap-noot-mies of beter gezegd Hoogeveens verbeterde leesmethode. In de jaren 1909 en 1910 verschenen het vernieuwde leesplankje, een vertelselplaat en zes leesboekjes.

Van planten en dieren

Onze kinderen dienen wat meer van planten en dieren te weten dan dat ze zich door rechtstreekse aanschouwing eigen maken. Natuurlijk, ze mogen de eiken en kastanjebomen in hun straat niet voorbij gaan. In hun eigen omgeving moeten ze onafgebroken kennis van planten en dieren waarnemen. Die waarneming mag zich echter niet beperken tot het onderwijs in kennis der natuur in het eigen gebied.

En zo verscheen rond 1900 een tweetal biologische leerboekjes voor de hogere klassen van de lagere school. Op de boerderij en Bij den boschwachter. Het zijn boekjes geworden met een schat aan informatie over onze natuur, in tekst en illustraties.

Het ene boekje brengt ons naar het Groningse Westerkwartier. Waar het gemengde bedrijf het landschap overal nog bepaalde. Waar weilanden werden afgewisseld door bouwlanden. Waar korenbloemen en margrieten nog welig tierden aan de randen van de akkers. En de klokhen met kuikens overal rondscharrelden op de boerenerven… Het andere boekje neemt ons mee naar de bosrijke gebieden rondom het Drentse Norg. Waar in de verre omtrekken het karakteristieke klokgelui van de patrijs overal was te horen. En het heel gewoon was wanneer je niemand tegenkwam tijdens een boswandeling…

Schoolplaten Het volle leven

Het onderwijs vroeger ging niet alleen om het leren schrijven, lezen en rekenen. Op school moest je ook de wereld leren kennen. Scheepstra, Ligthart en Walstra ontwikkelden daarom een methode voor de eerste klassen van de lagere school: Het volle leven. De 24 schoolplaten hiervan stonden dichtbij de wereld van toen. Wat echter vernieuwend was, was dat er vanuit het kind werd beredeneerd, vanuit hun belevingswereld. Daarom stonden er ook kinderen op de platen. Zij waren de hoofdpersonen.

Bij de schoolplaten horen ook handleidingen. De vertelling staat voorop, vervolgens komen de platen en dan de leerstof, die er uit afgeleid wordt. Voor elk thema zijn ook project-boekjes samengesteld. Geschikt voor de laagste groepen van de basisschool. De methode werd in 1905 door Wolters uitgegeven. De laatste druk van het volle leven verscheen in 1927.

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN:  I. WINTERHALFJAAR, TIMMEREN  (ILLUSTRATOR: W.K. DE BRUIN)
1. In het bosch (zie afbeelding)
2. In den houtzaagmolen
3. Bij den houtkooper
4. In het nieuwe huis
5. Op de scheepswerf
6. Het nieuwe huis klaar

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN:  II. ZOMERHALFJAAR, GRASLAND (ILLUSTRATOR: C. JETSES) 
1. In de weide (zie afbeelding)
21weide2. Bos aan ’t schaapscheren
3. Aan ’t maaien en hooien
4. De laatste hooivracht
5. De boterbereiding
6. De kaasbereiding

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN: III. WINTERHALFJAAR, METSELEN (ILLUSTRATOR: W.K. DE BRUIN)
1. Bij den kleimolen (zie afbeelding)
31klei12. Om de steenovens
3. In de steengroeve
4. Van schelpen tot kalk
5. Een nieuwe stadswijk
6. Kleine kleibewerkers

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN: IV. ZOMERHALFJAAR, BOUWLAND (ILLUSTRATOR: C. JETSES)
1. De lente op den akker (zie afbeelding)
41akker12. De heide in mei
3. Junimorgen in de bouwlanden
4. Een julimorgen op ’t land
5. In augustus op den dorschvloer
6. Een septemberkoeltje benut

Dit waren de eerste versies van deze series. Later zijn de series timmeren en metselen opnieuw getekend en werden de titels iets aangepast.

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN: I. WINTERHALFJAAR, TIMMEREN (ILLUSTRATOR: A.M. GÜTHSCHMIDT)
1. Het boomen vellen (zie afbeelding)
1hetbomenvellen-32. Van boomen tot planken
3. Bij den houtkooper
4. In het nieuwe huis
5. Bij den kuiper
6. Op de scheepstimmerwerf

SCHOOLPLATEN HET VOLLE LEVEN: III. WINTERHALFJAAR, METSELEN (ILLUSTRATOR: C. JETSES)
1. Om den kleimolen (zie afbeelding)
Om den kleimolen 22. Op het zetveld en bij de steenovens
3. Het schelpenvisschen
4. Van schelpen tot kalk
5. Aan het bouwen
6. De nieuwe straat

AAP-NOOT-MIES, de leesplank

Wie kent het niet? Aap-noot-mies, de bekende leesplank van vroeger. Deze beroemde klassiek geworden leesmethode die ontworpen werd door M.B. Hoogeveen, maar vervolgens bij het grote publiek (of beter gezegd de kleine schoolkinderen) bekend werd door de aanpassingen van Hindericus Scheepstra, Jan Ligthart en Cornelis Jetses.

Deze drie heren werden gevraagd om een nieuwe versie van het Leesplankje van Hoogeveen te maken. Zo ontstond Hoogeveens verbeterde leesmethode. In de jaren 1909 en 1910 verschenen het vernieuwde leesplankje, een vertelselplaat en zes leesboekjes.

De verbeterde leesmethode was gebasseerd op de ideeën van de inventieve onderwijzer M.B. Hoogeveen. Hij bedacht rond 1892 een nieuwe manier om kinderen klassikaal te leren lezen. Aan een schoolbordstandaard bevestigde hij een paar planken waarop hij verschillende voorwerpen legde, zoals een raap, een noot en een ui. Aan spijkers in de voorkant van de plank hing hij de bijbehorende letters op. De eerste leesplank was geboren! De voorwerpen werden daarna vervangen door platen/prenten en later kreeg ieder kind een eigen leesplankje voor zich en een doosje met losse letters. Er kwam ook nog een tweede versie uit (RAAM, ROOS, NEEF, FIK, GAT, WIEL, ZES, JUK, SCHOP, VOET, NEUS, MUUR, BIJL, HOK, DUIF, EI) maar de afname van dit leesplankje viel tegen waarop uitgeverij J.B. Wolters de rechten na een aantal jaren overnam. Deze vroeg vervolgens Ligthart en Scheepstra hiermee aan het werk te gaan, en aan Jetses of hij de illustraties wilde verzorgen. Zo werd AAP, NOOT, MIES, WIM, ZUS, JET, TEUN, VUUR, GIJS, LAM, KEES, BOK, WEIDE, DOES, HOK, DUIF, SCHAPEN geboren.

Meerdere generaties Nederlandse kinderen kregen leesonderwijs via Hoogeveens verbeterde leesmethode. Maar ook kinderen in Suriname en het voormalige Nederlands-Indië leerden lezen met hulp van een leesplank en letterbak (1918). “Hoogeveen’s leesmethode voor de scholen in Nederlands Oost-Indië” kende de woorden JAAP, GIJS, DIEN, ZUS, BOE, OOM, WAF, VUUR, ROOK, TOL, ZEIL, DE NEUS, HET HUIS, EEN SCHIP.

De Nederlandse versie werd rond 1930 aangepast aan de veranderende tijd. De tekeningen werden moderner (zo verdween bijvoorbeeld de pet van het hoofd van Wim) en het lettertype veranderde. Maar de woorden bleven hetzelfde. Mede hierdoor is ‘Aap noot mies’ een begrip geworden en de illustraties van Cornelis Jetses worden nog steeds afgebeeld op nostalgische koek- en snoeptrommels, kopjes en andere gebruiksvoorwerpen.

Zeer uitgebreide informatie over taal- en leesmethodes die in het onderwijs gebruikt werden, vindt u op de website www.het-leesplankje.nl. Hier worden alle leermiddelen (klassikale leesplank, vertelselplaat, leesplankje, handleiding, letterdoosje en leesboekje) uitgebreid beschreven en in beeld gebracht .

Tevens is een app verkrijgbaar over het leesplankje, speciaal geschikt voor de iPhone en de iPad. Oftewel ouderwets leren lezen in een modern jasje.

Het verhaal en de vertelselplaat bij het leesplankje

De vertelling gaat over een vader en een moeder met hun drie kinderen Wim, Jet en Zus. Wim is al zes jaar en gaat al naar school. Jet is vier jaar en mag nog niet naar school. Naast hun huis staat de school met het schoolplein en een kastanjeboom. In de weide voor de school lopen schapen met lammetjes. Verder zijn er in de vertelling twee hondjes: Kees en Does. Does is de hond van grootmoeder. En dan is er nog de poes, zij heet Mies. Op het schoolplein zien we een duivenhok. Aan de andere kant van de school is nog een huisje daar woont Gijs, een buurjongen van 16 jaar, die de tuin onderhoudt van de familie. Al deze figuren zijn terug te vinden op het leesplankje en op de bijbehorende vertelselplaat. Daar zien we ook moeder met op haar arm Zus, een meisje van twee jaar, en naast haar Jet. Ook is er nog een bok aanwezig. Maar centraal is toch wel Teun, die voor een grijpstuiver met een aapje bij de huizen langsgaat. Hier zit het aapje in de dakgoot. Dit is het beroemde verhaal van Scheepstra, waarmee de kinderen vertrouwd raakten toen ze voor het eerst naar de grote school gingen! De kinderen noemden de vertelselplaat dan ook al gauw de plaat van Teun en de aap in de dakgoot.

Hiernaast ziet u de verschillende versies van de vertelselplaat.

De eerste versie is van 1909-1910 en de modernere versie is van 1932. Op de nieuwere versie is bijvoorbeeld een auto in de verte te zien.

Pim en Mien

Kleine kinderen worden groot. Zo was het vroeger en zo zal het altijd zijn. Daarom verscheen in 1907 een nieuwe serie leesboekjes als vervolg op de boekjes van de leesplank: Pim en Mien. Een serie bestaande uit vier deeltjes, stukjes genaamd.

Bij de invulling van Pim en Mien koos Scheepstra voor een enigszins vermogend milieu. Het zijn zeer eenvoudige verhaaltjes geworden met één-lettergrepige woordjes. Deze werden door de kinderen bijna onmiddellijk begrepen. De vertelling was voor kleine kinderen altijd boeiend, wat in die tijd heel uitzonderlijk was. Het verhaal speelt in de stad Groningen en naast Pim en Mien waren er nog verschillende andere broertjes en zusjes in huis. Alles op een onnavolgbare wijze in beeld gebracht door de beroemde illustrator Cornelis Jetses.

Pim en Mien mag worden beschouwd als de voorloper van de beroemdste leesserie die het Nederlandse onderwijs heeft voortgebracht: de boekjes van Ot en Sien.

Ot en Sien

Hoeveel kinderen zullen wel niet genoten hebben van het wereldje van Ot en Sien? Nog bij Moeder, zo heten de boekjes eigenlijk. Naar de kinderen, die nog bij moeder waren, want ze gingen nog niet naar school, ze waren nog geen zes jaar. En daar, in die veilige omgeving van de huiskamer, of in de tuin achter het huis, beleven ze tal van spannende avonturen. Van een slak, die traag bij een boomstam omhoog kruipt. Van een ton, waarin je heerlijk kon schuilen, wanneer het regende. En… moeder was altijd aanwezig.

Sien was het buurmeisje van Ot. Ze woonde naast Ot en ze kon zomaar naar Ot toe komen. Ze hoefde niet op een bel te drukken, ze hoefde niet ‘vollek!’ te roepen. Ot en Sien hebben een zegetocht gemaakt door ons land. Ze zijn ongeëvenaard, ze behoren tot het hoogste van de Nederlandse literatuur.

Begonnen in 1903 en pas eindigend in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ot en Sien hebben nooit in kracht ingeboet. Ook al is er nog zoveel om ons heen veranderd. Dat komt omdat het kind niet is veranderd. Nog steeds zijn kinderen graag bij moeder. Ook al zijn er nog zoveel tweeverdieners.

Nog steeds voelen kinderen zich thuis in dat beschermde wereldje bij moeder. Misschien in onze tijd wel meer dan anders. Nu door de moderne media de onveiligheid en het geweld overal om ons heen steeds dichterbij komen. Hij had het eens moeten weten, die bescheiden Hindericus Scheepstra, dat zijn scheppingen niet meer weg te denken zijn uit onze Nederlandse cultuur. Ze behoren tot ons collectieve geheugen.

Velen zijn geïnspireerd geraakt door het onbezorgde leventje van Ot enSien. Bijvoorbeeld Annie M.G. Schmid, die het onverwoestbare Jip en Janneke schreef.

Buurkinderen

Vroeger was alles anders. Misschien kent u die uitdrukking wel. We hadden geen radio en televisie. Geen internet en Facebook. Enfin, vult u zelf maar aan! En ‘s avonds, wanneer het vroeg donker werd, werd de petroleumlamp aangestoken, de gordijnen dichtgedaan, een turfje in de kachel gelegd, zodat hij heerlijk snorde. En werd het gezellig in de kleine huiskamer. Dan werd er gezongen, samen met elkaar rondom de tafel. Uit een zangbundeltje (1914)dat iedereen nog wel kent: Kun je nog zingen, zing dan mee!

Alles is anders geworden! Maar dankzij een bijzonder boekje, een eenvoudig schoolleesboekje, dat zo’n honderd jaar geleden verscheen en zo treffend die sfeer weergeeft, weten we nog veel van die tijd, van de beslotenheid in die kleine dorpjes overal om ons heen.

Buurkinderen, zo heette het boekje. In dat boekje beschrijft de beroemde pedagoog Hindericus Scheepstra zijn jeugdherinneringen. Hij was geboren in Roden en neemt ons mee naar dat kleine dorpje dat nu een groot dorp is geworden. Waarin, zoals in al die dorpjes, een gesloten dorpsgemeenschap was, waarin men niet wist wat er in een naburig dorp gebeurde, laat staan het wereldgebeuren.

Hoofdpersoon in dat boekje was Wouter, zijn vader was de smid van het dorp. Een jongetje van tien jaar dat op krukken liep omdat zijn ene been zwak was. Wij zouden nu zeggen: iemand met een beperking. Maar hij was geen zielig jongetje. Integendeel, hij was een blijmoedig jongetje, vrolijk van aard en karakter en genoot van alle kleine dingen om hem heen. Zijn vader en moeder waren dikwijls bezorgd over Wouter, van wat er van hem moest worden wanneer hij eenmaal groot zou zijn. Scheepstra neemt ons ook mee naar de zandweg, vlak bij de straatweg. Daar woonde de familie Dijk met hun drie kinderen: Jan, Grietje en kleine Hiltje. Er is in al die verhaaltjes een liefde en saamhorigheid weergegeven wat zo kenmerkend is in de schoolboekjes van Ligthart en Scheepstra. Om kleine kinderen tot goede brave mensen te maken in de maatschappij. Om gelukkig te mogen worden wanneer ze eenmaal volwassen zouden zijn. Men noemt dat pedagogiek.

Vroeger was alles anders. Maar soms verlangen we nog even terug naar die tijd van toen. De tijd waarin alles nog zo gewoon leek, zo overzichtelijk was!

Dicht bij huis

‘Ik wil jullie iets vertellen’, zo begon Hindericus Scheepstra naar de kinderen. ‘Ik wil jullie iets vertellen van een klein jongetje. Hij was acht jaar en woonde in de stad. Hij was een stadjer. Zijn naam was Piet van Dam.

Hij woonde daar samen met zijn ouders en zijn zusje Nellie. Hij was lang ziek geweest en om aan te sterken moest hij naar het platteland, naar Paterswolde, om daar weer helemaal gezond te worden. Daar woonde zijn oom die boer was. Daar woonden ook zijn neef en nichtje Hein en Mientje. Was dat niet heerlijk voor onze Piet, niet naar school om te leren, maar een hele zomer om te genieten van de buitenlucht.

Maar Piet vond het helemaal niet zo heerlijk. Hij ging graag naar school en bovendien, zou hij zijn vriendjes niet gaan missen?’

Zo begon een serie leesboekjes voor de derde klas van de lagere school, waarin de kinderen zich verder konden bekwamen in de leeskunst. Een eerste serie leesboekjes, waaraan ook de befaamde illustrator Cornelis Jetses zijn medewerking zou geven. ‘En kijk, daar zien we reeds onze Piet op het boerenerf van zijn oom nog wat onwennig naast Hein en Mientje, die hij nog nooit eerder had gezien. Maar kom, de kinderen moeten maar gauw wat gaan spelen, dan zou die verlegenheid van onze Piet wel gauw overgaan.’ Het is wonderlijk, dat Scheepstra zo boeiend kon spelen met de Nederlandse taal, waardoor ook volwassenen daarvan nog kunnen genieten. De boekjes beschrijven de agrarische  werkzaamheden op de boerderij door de jaargetijden heen, waardoor ze een historisch document zijn geworden. Bovendien zijn ze een aanvulling op de leermethode Het Volle Leven,waarin we op schoolplaten voor het zaakonderwijs telkens weer dezelfde kinderen terug vinden. We zien het bemesten, het zaaien en het ploegen, het maaien en het oogsten, verbonden aan de jaargetijden. Dit alles om ons te leren dat alles wat wij dagelijks als voeding tot ons nemen, uiteindelijk uit de grond moet komen. Ligthart en Scheepstra wilden ons laten zien wat een zware menselijke arbeid hieraan voorafgaat. ‘Want moeder aarde waarop wij leven is onze voedingsbron.’ En ook al heeft de mechanisatie in de landbouw de menselijke arbeid vervangen, de genoemde stelling zal altijd overeind blijven!

Blond en bruin

Miljoenen kinderen hebben tussen 1900 en 1970 lezen geleerd met de boekjes van Ligthart en Scheepstra. En ze hebben daarmee een zekere pedagogische bagage meegekregen op weg naar de volwassenheid. Het zijn veelal ‘oer-Hollandsche’ leesboekjes geworden, waarbij normen en waarden hoog in het vaandel stonden.

In 1912 verschenen de serie Blond en Bruin. En de naam zegt het al, het geeft een link met ons land en het toenmalige Nederlandsch- Oost-Indië, dat ook wel lyrisch ‘de gordel van smaragd’ werd genoemd. Want ‘ons Indië’ was in die tijd heilig en het kolonialisme was de gewoonste zaak van de wereld. We hoeven maar te denken aan de V.O.C. (Verenigde Oost -Indische Compagnie).

De teksten van deze boekjes, bestaande uit vier deeltjes, zijn natuurlijk weer van de heren Scheepstra en Ligthart en de tekeningen, waaronder vele Indische, van Cornelis Jetses. De vertelling gaat over de blonde kinderen in de Vlietstraat die deel uitmaakten van een ontwikkeld arbeidersgezin en de bruine kinderen van wie oom Jan vertelde. Deze oom Jan is de rode draad in de verhalen. Hij was vrijgezel en op jonge leeftijd tekende hij voor 6 jaar om te kunnen dienen in het Indische leger. Om opstanden van de inheemse bevolking te onderdrukken. Want de koloniale geschiedenis is met bloed besmeurd. Deze oom Jan deed dat niet uit vaderlandsliefde, maar uit liefde voor zijn ouders, die boer waren in Friesland en door misoogsten de pacht niet meer konden betalen. Maar wie tekende voor het Indische leger kreeg tweehonderd gulden schoon in de hand. In die tijd een fabelachtig bedrag. Daarmee was de uitzetting van de boerderij veilig gesteld. Het is vooral deze vertelling die van veel invloed is geweest op heel veel kinderen!

De wereld in!

image036

‘De wereld in’ betekent het einde van een periode en tevens het begin van een nieuwe fase in het leven van ieder kind. En dat is best heftig! Het betekent afscheid nemen van de geborgenheid van de lagere schoolperiode. En dat gaat met weemoed bij de meesters, juffrouwen en de kinderen die lange tijd met elkaar hebben opgetrokken. Het klimaat bij het voortgezet onderwijs is van een andere orde. Trouwens in die tijd (1900), was hetgeen vanzelfsprekendheid dat kinderen doorleerden. De meesten moesten meteen aan het werk om bij te verdienen. Dikwijls uit nood geboren, om hun ouders financieel bij te staan.

De wereld in! bestond uit acht deeltjes. De eerste vier deeltjes, geschreven door Ligthart, de laatste vier door Scheepstra. Alle geïllustreerd door W.K. de Bruin. In 1911 zijn de boekjes herschreven, met aanvulling van talrijke tekeningen van Cornelis Jetses.

Het bijzondere van deze boekjes was, dat in de vertelling het eigen gezin van de auteurs centraal stond. Bet en Zus waren de eigen kinderen van Jan en Marie Ligthart. Ko en Tine evenzo bij Hindericus en Willemijn Scheepstra. Met bijvoeging van nog enige andere kinderen. De boekjes hadden een link met Zuid-Afrika Transvaal, het land van ‘kaffers’ en boeren, Oranje Vrijstaat, Paul Kruger. Verder waren er oorspronkelijke vertellingen in opgenomen. Vooral in de laatste deeltjes. De vertelling van de vissersramp in 1883 in Paesens-Moddergat liet geen kind onberoerd.

In het laatste deeltje wordt Scheepstra wel heel persoonlijk, bijna emotioneel, naar zijn kinderen: ‘Voor de ons bekende kinderenjaren waren voor de meeste de leerjaren voorbij. Doch we kunnen hen op hun verdere reis niet volgen. We moeten afscheid van hen nemen. Laat het zijn met de hartelijke wens dat ze, het zij dicht bij huis of in de verre vreemde, overal mogen meenemen het goud van een braaf hart, het goud van een goede gezondheid en het goud van een degelijk bestaan. Ze gaan nu de echte wereld in zonder leiding van ouders en onderwijzers. ‘

Fragment uit ‘De wereld in!’:
Op een van de vrije dagen stapte Vader met zijn drie kinderen ’s morgens al om acht uur de deur uit. Eerst gingen ze Tom halen, die mocht ook mee. Maar kleine Jantje moest thuis blijven. De tocht was voor hem te vermoeiend. Moeder bleef bij haar jongste lieveling.
Van Tom ging het naar de tram. Dát was al prettig, zo met zijn allen in de tram te zitten. Maar die rit duurde niet lang. Na een klein half uur hield de tram stil en stapten de reizigers uit.
Frits droeg een trommel met boterhammen, en Tom een paar flessen melk. Betje had een emmertje met koekjes bij zich, en Zus droeg in haar emmertje twee glazen. Natuurlijk had ieder een schop.
Regelrecht liep ons troepje naar het strand. Gauw gingen de schoenen en kousen uit, en nu begon de arbeid. ’t Was wel vreemd: de kinderen waren gegaan, om te spelen, en ze werkten, alsof ze echte arbeiders waren, die er hun brood mee moesten verdienen.
De jongens maakten een berg van zand, en daar omheen een diepe gracht. Van de gracht naar de zee groeven ze een kanaal. Dan moest het water uit de zee door het kanaal naar de gracht lopen. Dat werk was niet zo spoedig klaar.
De meisjes wilden liever een kuil graven. Dat was dan een vijver. Met hun emmertjes schepten ze water uit de zee, en wierpen dat in hun vijver. ’t Was een aardig gezicht, als ze met hun korte rokjes en blote beentjes daar zo heen en weer trippelden. De jongens hadden hun broekspijpen zo hoog mogelijk opgetrokken.
En wat deed Vader intussen? O, dat kon de kinderen niet schelen, als zij maar spelen konden.